Metz MECABLITZ 48 AF-1 digital Pentax User Manual

Page 62

Advertising
background image

62

ń

de synchronisatie op korte belichtingstijden (zie 7.3) wordt niet automa-
tisch naar de flitssynchronisatietijd omgeschakeld. In die gevallen kan
met alle belichtingstijden worden geflitst. Als u de volle energie van de
flitser nodig heeft kunt u beter geen kortere tijd dan 1/125 s. kiezen.

11.2 Normale synchronisatie

Bij de normale synchronisatie wordt de flits aan het begin van de belichtings-
tijd ontstoken (= synchronisatie bij het opengaan van de sluiter). Deze normale
synchronisatie is de standaardfunctie en wordt door alle camera’s uitgevoerd.
Hij is geschikt voor de meeste flitsopnamen. De camera wordt, afhankelijk van
de er op ingestelde camerafunctie de ingestelde belichtingstijd naar de flits-
synchronisatietijd omgeschakeld. Gebruikelijk zijn tijden tussen 1/30 s. en
1/125 s. (zie de gebruiksaanwijzing van de camera). Op de flitser verschijnt
er voor deze functie geen aanduiding.

11.3 Synchronisatie bij het dichtgaan van de sluiter (REAR)

Sommige camera’s bieden de mogelijkheid tot synchronisatie bij het dichtgaan
van de sluiter (REAR). Daarbij wordt de flits aan het einde van de belichtingstijd
ontstoken. Dit is vooral geschikt bij belichtingen met een langere belichtingstij-
den (> 1/30 s.) en bewegende onderwerpen die een eigen lichtbron voeren,
omdat die bewegende onderwerpen dan een lichtstaart achter zich trekken in
plaats van - zoals bij synchronisatie bij het opengaan van de sluiter - voor zich
opbouwen. Zo wordt bij bewegende lichtbronnen een ‘natuurlijker’ weergave
van de opnamesituatie verkregen! Afhankelijk van de er op ingestelde functie
stelt de camera langere belichtingstijden in dan de flitssynchronisatietijd.
Bij sommige camera’s is in bepaalde functies (bijv. bepaalde vari-, c.q. onder-
werpsprogramma’s of bij een functie met flits vooraf tegen het ‘rode ogen-
effect’ de REAR-functie niet mogelijk. De REAR-functie kan dan niet worden
gekozen, c.q. wordt automatisch uitgeschakeld of niet uitgevoerd (zie de
gebruiksaanwijzing van de camera).
Zie voor het instellen paragraaf 9.8.

11.4 Synchronisatie bij lange belichtingstijden (SLOW)

Bij de synchronisatie bij lange belichtingstijden SLOW komt de beeldachter-
grond bij een lage omgevingshelderheid beter uit. Dit wordt bereikt door belich-
tingstijden die aan de omgevingshelderheid zijn aangepast. Daarbij worden
door de camera automatisch belichtingstijden ingesteld die langer dan de flits-
synchronisatietijd zijn (bijv. belichtingstijden tot aan 30 seconden). Bij enkele
cameramodellen wordt de synchronisatie bij lange belichtingstijden in bepaalde
onderwerpsprogramma’s (bijv. het nachtopnameprogramma enz.) automatisch
geactiveerd, c.q. kan op de camera worden ingesteld (zie de gebruiksaanwij-
zing van de camera). Op de flitser hoeft niets te worden ingesteld en er ver-
schijnt ook gaan aanduiding voor deze functie.

Het instellen voor de synchronisatie bij lange belichtingstijden SLOW moet
op de camera plaatsvinden (zie de gebruiksaanwijzing van de camera)!
Gebruik bij lange belichtingstijden een statief om onscherpte door
bewegen van de camera te voorkomen!

12 Automatische AF-meetflits

Zodra de omgeving zo donker is dat automatisch scherpstellen niet meer moge-
lijk is, wordt door de camera automatisch de AF-meetflits in de flitser geacti-
veerd. Daarbij wordt een streeppatroon op het onderwerp geprojecteerd waa-
rop de camera dan scherp kan stellen. De reikwijdte bedraagt ong. 6 m ... 9 m
(bij standaardobjectief 1,7/50 mm). Vanwege de parallax tussen objectief AF-
meetflits in de flitser bedraagt de dichtbij instelgrens met AF-meetflits ong. 0,7 m
tot 1 m.

Om de AF-meetflits

door de camera te laten activeren, moet daarop de

autofocusfunctie ‘Single-AF (S)’ ingesteld zijn en moet de flitser opgeladen
zijn. Sommige camera’s ondersteunen alleen de in de camera ingebouw-
de AF-meetflits. De AF-meetflits van de flitser wordt dan niet geactiveerd
(bijv. bij compactcamera’s; zie de gebruiksaanwijzing van de camera)!

Advertising